Doorgaan naar hoofdcontent

Begin de dag met een dansje

Vroeger thuis lazen we de Donald Duck. Eens in het jaar bracht oom Donald een bezoekje aan het Duckstad Museum voor Moderne Kunst. In het Vrolijk Weekblad werd daar de moderne kunst teruggebracht tot vrolijke heldere vormen. Schilderijen met driehoeken en rechthoeken en een vraagteken, zwierige beelden die achteloos op een sokkel prettig abstract stonden te wezen. Het Stedelijk Museum van de jaren zestig verstript.

Lang was ik het Duckstad Museum vergeten tot ik vorige week zaterdag de beelden van Tom Wagenaar ontmoette. In een uitgeklede tentoonstellingszaal in het centrum voor de Kunsten exposeert Wagenaar vijf beelden, niet meer. Plus een vitrine met een paar schaalmodellen van de beelden. Dat is het. En wat een plezier straalt dit uit.

De ene beeldhouwer maakt monumenten, de ander tart de zwaartekracht,  een derde zoekt het in vormen en een vierde in beweging. Tom Wagenaar is er een van het vrolijke en lichte, van de luchtige kant van het bestaan. (Althans, in zijn beelden. Ik ken Wagenaar niet dus dit is geen uitspraak over zijn omgang met de mensen.) Als je dag grijs is gekleurd, dan tillen zijn beelden je even op en geven die lichte vleugelslag die je even doen zweven, een centimeter los van de zwaartekracht. Los van het zompige, het liemerige, kleiige, vochtige klimaat.

Wagenaar opent je ogen voor de zonnige, vrolijke, lichte en luchtige kanten van het bestaan. Alles danst, alles rijmt, alles beweegt of zweeft, alles vraagt vrolijk, en niets antwoordt zwaar. 
Zijn beelden dansen ’s nachts als de directeuren van het Centrum voor de Kunsten en het Kennemer Theater hun deuren aan het Kerkplein hebben gesloten, een dansje en stoppen pas als ’s ochtends het café zijn eerste koffie schenkt. Zo stel ik het me voor.

De beweeglijkheid van de beelden (probeer dat maar eens, beweging suggereren in zo iets statisch als een beeld) inspireerde de aanwezigen bij de opening al tot bijnamen. En als iets een bijnaam krijgt dan weet je: het is er en het mag er zijn. Ik tekende op: Ieniemienie, Chez José, de Gouden Pik, Blade Runner. Ga kijken en stel vast welke bijnaam bij welk beeld hoort. Wie alles goed heeft, krijgt van mij een Donald Duck.

En nog wat. Beelden hebben ruimte nodig. In de tentoonstellingsruimte waar ze nu staan komen ze naar mijn idee niet helemaal tot hun recht. Tikje te krap.  Het zou mooi zijn om je voor te stellen hoe deze beelden in de openbare ruimte nog meer tot hun recht zouden komen.

Als ik een voorstel mag doen om deze beelden ergens in de openbare ruimte te plaatsen: Ieniemienie in de hal van de bibliotheek, Blade Runner voor het station, Chez José tussen de vier kastanjes op het Kerkplein en  de Gouden Pik natuurlijk prominent op het nieuwe stadhuis. Moet de Gemeente Beverwijk wel even snel handelen, want hoe lang is het al niet geleden dat er ergens een beeld is geplaatst?

Tom Wagenaar

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een kleine handleiding bij Piet Vos

Donderdagmiddag voor de opening van zijn tentoonstelling ging ik even langs bij het Kennemer Theater en trof daar een onbeschrijfbaar zootje van bouten, tangen, latten, plastic zakken, aarde, staal, draad, plaat, verf, hamers, boormachines, gips en hout. En daartussen Piet Vos. Zoals gewoonlijk tot op het laatste moment bezig met de inrichting van zijn installaties. Zijn wereld, zijn ideeënwereld. Piet Vos. Een ernstig man. Piet is zo gecompliceerd en tegelijkertijd zo eenduidig dat er een verhaal à la Tsjechov voor nodig is om zijn worsteling met de wereld in de juiste proporties te vatten.  Jaren geleden schaakte ik elke woensdagavond na de tekenclub met Piet een potje en liet hem meestal winnen. Daar was hij blij mee. Een schijnbaar intellectueel gevecht met hem voeren over de orde der dingen (het schaakspel), dat doordenken en dan antwoorden op de slimmigheden van de ander, en dat met een stuk of vier, vijf, zes bier in je mik, en dan nog winnen ook. Op de vierkante meter w

Schepper naast God

Het lijkt of je een dependance van het Teylers Museum betreedt. Gedempt licht, vitrines, rariteiten en dode beesten. Aan de grote wand een rek met zakjes met beentjes en botjes, een stofjas die wacht op de biologieleraar. Hij zou elk moment kunnen binnenkomen om te laten zien hoe je de dood prepareert en opzet. Natura Artis Magistra, de natuur is de leraar van kunst en wetenschap. Wat staat ons te wachten? We betreden het practicum als leerlingen, schoorvoetend en in eerbiedige afwachting van wat komen gaat. De kriebels van een eerste schooldag komen weer boven, toen onderwijs nog een eerbiedwaardige en kind onderdrukkende uitstraling had. Alles is nog onbegrijpelijk en je bent in afwachting van het magische moment dat je het begrijpt. (De hele tentoonstelling is eigenlijk een mooie kritiek op het huidige onderwijs: Niks beleven! Afwachten! Niet meteen je mening geven! Jouw mening interesseert me niet! Eerst verbazen! Onbegrijpelijk? Geef het tijd! Kijk! Luister! Voel! En dan

Over een kip en twee fotografen

Ik begin met een anekdote over een kip, en de clou komt later wel, op het eind. Het verhaal van de kip in New York gaat als volgt. Een groep antropologen legde leven en welzijn vast van een papoeastam in primitief Nieuw-Guinea. De primitieven hadden nog nooit kennis gemaakt met de moderne wereld, geen vliegtuig gezien, geen auto, tv, radio, niets van dat al wat ons leven zo superieur maakt. De wetenschappers dachten dat het confronterend zou zijn de primitieven kennis te laten maken met die wereld van wolkenkrabbers, metrolijnen, fastfood en techniek. Er werd een film vertoond over het jachtige leven in New York. Na afloop werd aan de stamleden gevraagd wat ze allemaal gezien hadden. Een kip, was het antwoord. Temidden van al de moderne overvloed was alles wat hen was opgevallen iets wat ze herkenden: een kip. Een fraaie illustratie van hoe ons kijken in elkaar steekt. We zien wat we kennen. Wat we niet kennen, zien we niet.  Op naar de laatste tentoonstelling bij KeK. De dubbeltent