Het lijkt of
je een dependance van het Teylers Museum betreedt. Gedempt licht, vitrines, rariteiten
en dode beesten. Aan de grote wand een rek met zakjes met beentjes en botjes,
een stofjas die wacht op de biologieleraar. Hij zou elk moment kunnen binnenkomen
om te laten zien hoe je de dood prepareert en opzet. Natura Artis Magistra, de
natuur is de leraar van kunst en wetenschap. Wat staat ons te wachten?
We betreden
het practicum als leerlingen, schoorvoetend en in eerbiedige afwachting van wat
komen gaat. De kriebels van een eerste schooldag komen weer boven, toen
onderwijs nog een eerbiedwaardige en kind onderdrukkende uitstraling had. Alles
is nog onbegrijpelijk en je bent in afwachting van het magische moment dat je
het begrijpt.
(De hele
tentoonstelling is eigenlijk een mooie kritiek op het huidige onderwijs: Niks
beleven! Afwachten! Niet meteen je mening geven! Jouw mening interesseert me
niet! Eerst verbazen! Onbegrijpelijk? Geef het tijd! Kijk! Luister! Voel! En
dan pas begrijpen! Dan inzicht! En helderheid. Zo zit het dus. Maar dat even
terzijde, mijn kleine kritiek op het onderwijs).
Wat de
leraar ons onwetenden laat zien, is een kleine les in verbazing en weten. Wij
weten in het begin nog niet wat het geheim is. Zoals in het gastenboek staat,
als een verzuchting van een hunkerende leerling: ‘begrijpelijk en onbegrijpelijk!’
En daar gaan we in deze tentoonstelling naar op zoek.
Sietse van
der Wal heeft een obsessie voor het leven, anders word je geen biologieleraar.
En een obsessie voor het eeuwige. Anders word je geen kunstenaar. En een
obsessie voor onderzoek naar leven, dood en vergankelijkheid. Daar zien we hier
dus proeven van.
Naast de
hoofdwand in het midden een rek met fossielen in plastic zakjes. Daarnaast hangen
reusachtige zwammen die gegoten zijn uit een mal die verderop staat, met
klemmen en trechters en al. Die elfenbanken groeien uit een soort schoolbord.
Met een afvoerputje, met een schemerlamp. Daarvoor vitrines met hertenschedels,
met kikkers, gevuld met pur en piep. Verderop vitrines met afgietsels van dode
vissen, met paddestoelen van schuim, resten dood beest en plant, alles wat de
biologie zo kan onderzoeken. Alles netjes gerangschikt en in een nieuwe orde
geplaatst. Dood en leven.
Kunst wil
natuurlijk sowieso het dode tot leven wekken, het leven imiteren. Zoals de
biologie het leven onderzoekt (en de dood) wil de kunst het leven verbeelden en
nabootsen. Goedbeschouwd is alle kunst dood. Een schilderij is niet meer dan verf
op doek, een toneelstuk is doen alsof (in tomeloze vreugde of peilloos
verdriet), verhalen zijn gerangschikte woorden, muziek is niets meer dan een
serie geordende klanken. De kunstenaar ordent, de leraar geeft inzicht en leert
hoe je moet kijken en waar je naar moet kijken. Eerst zien, dan begrijpen en
dan verbeelden.
Pas als je
in laatste instantie je verbeelding erop loslaat, komt het werk tot leven. Maar
in wezen kijken we naar de dood. Kunst is dood spul. Alles speelt zich af in je
verbeelding. Niks meer. En daar speelt Sietse van der Wal weer mee.
Deze bioloog/kunstenaar
speelt met dode dingen alsof hij het leven er weer in wil blazen. Wacht maar
af. Je weet maar nooit. Hij laat kikkers dansen, hij laat kippen rennen, hij
laat dode herten hunkeren. En alles zo lichtvoetig. Zelfs de kolossaal ogende
amorfe beesten hangen vederlicht in de tentoonstellingsruimte, de zwaartekracht
ontstegen.
De ene
kunstenaar werkt figuratief, de ander abstract. Sietse van der Wal doet geen
van beide. Hij probeert de dood tot leven te wekken. Heel even, heel licht,
vederlicht. Schepper naast God. Nou ja, in onze verbeelding dan.
Reacties
Een reactie posten