Elke generatie is te herkennen aan de modes die in
een bepaalde tijd opgeld doen. Ook al denk je als individu nog zo uniek te zijn
en denk je een eigen individuele stijl te hebben ontwikkeld en een unieke kijk
op de wereld te hebben, ook al denk je dat jouw keuze voor kleuren, stijl,
vorm voortkomt uit je ‘allerindividueelste expressie van je
allerindividueelste emoties’, op foto’s
van jaren later weet je jezelf trefzeker te plaatsen in een tijd. En als deel
van een groep. Op het jaar af bijna.
Dat geldt voor gewone stervelingen, maar ook voor
kunstenaars, schilders in dit geval. Meer nog, bijna. Het lijkt wel of de
tijdgeest aan hen plakt. Ze leggen hun persoonlijkheid en hun identiteit in hun
werken, denken onderscheidend bezig te zijn en toch kun je verbluffend vaak hun
werken in een bepaalde tijd traceren. En een paar van die schilders bij elkaar
wordt dan weer een school genoemd. De Mariaschool in het geval van Gerard
Strik, al is de woordspeling bijna te flauw om op te schrijven, maar ik kan het
niet laten. Want er zit ook wel wat in. De meeste kunstenaars uit de
Mariaschool (het gezamenlijke atelier in Heemskerk) hébben namelijk een gemeenschappelijk kenmerk. Dat is hun
voorliefde voor het materiaal.
Daarover later meer. Eerst de tentoonstelling van
Gerard Strik in het Centrum voor de Kunsten, deze koude maartmaand. Gerard
Strik is een romanticus pur sang, of hij het nou leuk vindt of niet. Zijn
recente werken die twee derde van de tentoonstelling in beslag nemen, zijn
overduidelijk geïnspireerd door het impressionisme van Monet (de tuinen van
Giverny).
Op zijn schilderijen zien we centraal een
blauwpurperen kleurexplosie (‘sprieten’, noemt Gerard Strik ze zelf). Bij
nadere beschouwing zie je dat de voorstelling in tweeën is gedeeld. De onderste
helft van het schilderij is omgekeerd hetzelfde als de bovenste helft, zoals
het water in een vijver de walkant in zich opneemt en weerspiegelt. Eén ding:
bij de doeken van Monet is het een uitsnede van de tuin. Zijn doeken zijn tot
aan de randen een totale weergave van de tuin die hij ziet. Gerard Strik
plaatst zijn kleurexplosie in het midden van het doek. De randen van zijn
doeken blijven kaal, zodat een verwijzing naar een ‘werkelijkheid’ verder te
zoeken is. Maar die is er wel natuurlijk.
Monet, Giverny |
Strik, olieverf/zand op doek |
Zijn inspiratiebron voor deze werken is duidelijk.
Maar ook zijn materiaalvoering laat niets te raden over. Als kind van zijn tijd
is Gerard een exponent van de jaren zeventig/tachtig: wild en woest, vol
passie, in directe expressie, ongefilterd en vol lust de voorstelling te lijf.
Gerard bewerkt zijn doeken heel aards en
doet daarbij natuurlijk sterk denken aan Armando die ook, met blote handen stel
ik me voor, grote klodders verf gemengd met zand, direct het doek op smijt, en
dat uitsmeert en wrijft tot een landschap. Waar het werk van Monet idyllisch is
van toon, het werk van Armando is confronterender: hij toont met een
onbeheerste boosheid de landschappen van het kwaad. Schuldige Landschaft, heet
dit werk. De boosheid van de jaren tachtig die gericht was op het verleden, de
oorlog, en zijn weerslag vond bij de’ no future’ kwaadheid van die generatie
van 1980. De tijd ook dat Gerard Strik zich ontpopte tot schilder.
Armando, Schuldige Landschaft |
Nou wil ik natuurlijk niet meteen Gerard Strik
meten aan deze twee grootheden, wel wil ik laten zien waar hij zich door heeft
laten inspireren. Aan de ene kant de lieflijkheid van het impressionisme
(Monet), de andere kant het woeste, onbeheerste expressionisme van Armando.
Strik schildert ook met zijn handen, en met brede kwasten. De achterkant van
zijn kwasten gebruikt hij om te krassen en reliëf op te bouwen in zijn doeken.
Maar ook de kleine kwast hanteert hij weer om kleurnuances aan te brengen. Zoet
én heftig. Mooi én wild. Herkenbaar én abstract. Die balans. De voorstelling
mag geen afbeelding zijn van de natuur, maar een doorwerkte beleving. Via het
gevecht met het materiaal naar een hogere orde. Zoiets. Lijkt hij te willen
zeggen. En daarin staat hij niet alleen. Terug naar de Mariaschool.
Wat hebben die Heemskerkers toch met materialen.
Het lijkt wel of een kunstwerk voor hen pas telt, niet als het op iets lijkt,
maar als het is doorgewerkt. Alsof de verbeelding maar afleidt van wat de
kunstenaar tot uitdrukking wil brengen. Met het figuratieve lijk je de
toeschouwer teveel te sturen, te ontroeren of te pleasen. Met het
non-figuratieve dwing je hem anders te kijken. In het abstracte, in het
materiaal schuilt een diepere laag, een ordening die verder gaat dan de
verbeelding. De worsteling met de materie brengt je diepere inzichten dan de
verbeelding van de wereld in een plaatje. Lijken ze te willen zeggen. Lassen,
slijpen, slaan, opbouwen en afbreken die voorstelling, tekenen, schilderen,
doorkrassen en weggummen.
Ook Gerard Strik is zo’n krasser en gummer. Al
blijft bij Gerard het figuratieve altijd ook een rol spelen. De voorstelling
blijft altijd herkenbaar op de achtergrond, in al zijn werken. Ook al wordt het
hele tafereel doorgewerkt, uitgesmeerd, met kwasten en houtjes en zand bewerkt,
met lichte en zware toetsen uitgekleed en ingevuld: uiteindelijk blijft toch
altijd herkenbaar hoe de worstelaar hier aan begonnen is.
Toen ik dit zo een week door mijn
hoofd had laten gaan, vormde zich bij mij de gedachte (voorzichtig, want wie
ben ik) dat het misschien voor Gerard Strik tijd was voor een nieuwe
stap.
Als ik hem was zou ik eens een
sabbatical nemen op dat doorvorsen en doorwerken van dat materiaal. Ik zou
graag willen dat hij met al het krachtige dat hij hier heeft tentoongesteld,
zichzelf wéér een keertje uitvond. De worsteling met het materiaal even laten
voor het wat het is. Wat zouden we dan te zien krijgen? Daar ben ik eigenlijk
wel benieuwd naar.
Tijd voor een
vinger op déze tijd.
Reacties
Een reactie posten