Doorgaan naar hoofdcontent

Zo zit het


Als ik tijdens de opening van de tentoonstelling van Kuno Grommers een rondje maak, tel ik al drie rode stippen. Blijkbaar zien de bezoekers er wat in. Naast  een van zijn werken zijn zelfs twee rode stippen geplakt: twee keer verkocht. Dat kan gelukkig met foto’s. Voor zeker vijf, zes van zijn werken zie ik groepjes mensen druk gebarend  praten. Het werk van Kuno Grommers  maakt wel wat los, zo te zien. Maar wat?

‘Vervreemdend’, lees ik  in het gastenboek. ‘En daar voel ik me prettig bij’. Zo. Vervreemdend is typisch zo’n jaren zeventig kunstbegrip. Als kunst in die tijd ‘vervreemdend' was, dan was het goed. Of het nu om onbegrijpelijke Franse film  of over beeldende kunst ging: in die tijd  mocht  een schilderij of foto niet lijken. De werkelijkheid was anders  dan wat je zag. Daar wil ik absoluut niet badinerend over doen.  Ieder schilderij belazert je per slot van rekening. We zien ruimte, we zien een portret, een blote dame of een landschapje: het blijft verf op doek. Zo plat als een dubbeltje. Ons oog belazert ons. Ons geconditioneerde kijken laat ons iets beleven wat er in werkelijkheid niet is. We scheppen die werkelijkheid in ons hoofd. Als ik een schilderij zie kijk ik naar verf, maar maak er een plaatje van, een verbeelding. Als ik een foto van mijn geliefde bekijk, maak ik in mijn hoofd een romantische voorstelling van wat pixels op papier.

De taak van de kunstenaar in die tijd was dan ook de boel te ontregelen: je zag niet wat je zag. Zoals bij dit werk van Jan Dibbets waar hij speelt met onze verwachting van diepte en vlakte:


Jan Dibbets, Perspective correction, 1969


                                                                         
Als we kijken, dan wordt dat kijken beïnvloed door alles wat we denken te weten. En dit soort dingen lijkt Kuno Grommers ook te willen. In zijn eerste werken is Grommers nog schijnbaar realistisch bezig. We zien foto’s van een ruimte, een tafel, een stoel, een kruik, een man aan tafel, maar tegelijkertijd is alles zo plat als een dubbeltje. Alle diepte lijkt zorgvuldig weggewerkt. Bij nadere beschouwing is dat ook zo: als je met je neus er boven staat zie je dat Grommers alle hoeken en haakjes die ruimte zouden kunnen suggereren heeft weggezaagd. Alles plat. Hoe zit dat nou, denk je. En je gaat turen en met andere mensen kijken en wijzen tot je ontdekt dat alles geconstrueerd is. Vlakken, driehoeken, krommingen die op de muur zijn geschilderd suggereren diepte en met behulp van gekleurde platen die daarvoor zijn geplaatst suggereert hij een diepte die er niet is.

Kuno Grommers, Interieurs


Kuno Grommers is met deze werken flink bezig om ons ervan te verwittigen dat we niet zien wat we zien. Maar is hij wel zo vervreemdend?

Eerlijk gezegd doen de werken van Kuno Grommers me religieus aan. Misschien omdat het Pasen is nu ik dit stukje tik, maar de verwijzing naar religieuze werken uit de vijftiende, zestiende eeuw vallen me op. Ook Grommers gebruikt een kleine afgesloten ruimte, verdwijnpunt in het midden, met daarin een voorstelling die iets suggereert dat er niet is. Dat alles geschilderd in heldere kleuren en met een geometrische opbouw. Alles klopt. Vergelijk het met dit schilderij uit 1450 van Diederic Boutens, Het Laatste Avondmaal.



Of met dit van de grote meester, Jan van Eyck:



Dit schilderij van het echtpaar Arnolfini is een eenvoudige voorstelling (maar o wat mooi geschilderd!) van de bezegeling van een liefde, in een afgesloten ruimte, in heldere kleuren en met allerlei symbolen die iets suggereren dat je alleen kan weten als je het symbool kent. Een hondje, een schoen, een bed, symbolen van trouw en toewijding.

In dit schilderij zijn we ook weer het verdwijnpunt midden in het schilderij, op de plaats van de spiegel. Als je dat detail uitvergroot zien we in de spiegel het echtpaar op de rug en kijken we de schilder recht in zijn gezicht. Het ultieme spel met werkelijkheid. We zien iets waarvan we weten dat het er niet is. Maar toch geloven we dat het er wel is. Hetzelfde doet Kuno Grommers met zijn foto’s: een gesloten ruimte, verdwijnpunt in het midden. Een heldere kleurrijke compositie , bij Grommers  ontdaan van betekenis. Maar wel met het doel om de kijker het gevoel te geven dat er meer is dan je ziet.

Minutieus heeft hij zijn bouwsels in een kleine ruimte, een soort camera obscura, geknutseld. Vooraf heeft hij heel geduldig geschetst hoe hij het perspectief op zijn staart kan trappen en het kijken van de toeschouwer kan beïnvloeden. En dan gaat hij bouwen en schilderen. Op de drie wanden van het kamertje worden in de felle kleuren van de jaren zeventig figuren geschilderd: driehoeken, rechthoeken en andere geometrische vormen. Daarvoor of tussen de wanden plaatst en spant hij vellen gekleurd papier. Het geheel van vlakken reconstrueert (of deconstrueert) de ruimte. En dan het juiste standpunt zoeken. Recht tegenover het perspectivische verdwijnpunt heeft Grommers zijn fototoestel geplaatst, net als Jan van Eyck zich in de spiegel genesteld heeft, en van dat punt kijkt de toeschouwer die vervreemdende werkelijkheid in.

Van een ander punt  werkt het niet en blijft er niks anders over dan verf en papier in een ruimte. Vanaf die ene juiste plek legt hij deze waarheid voor je vast. Als een soort van moderne Schriftgeleerde. Zo zit het. En de gelovigen kijken, en turen en wijzen en zeggen tegen elkaar: zo zit dat. En zo zit het. Amen.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een kleine handleiding bij Piet Vos

Donderdagmiddag voor de opening van zijn tentoonstelling ging ik even langs bij het Kennemer Theater en trof daar een onbeschrijfbaar zootje van bouten, tangen, latten, plastic zakken, aarde, staal, draad, plaat, verf, hamers, boormachines, gips en hout. En daartussen Piet Vos. Zoals gewoonlijk tot op het laatste moment bezig met de inrichting van zijn installaties. Zijn wereld, zijn ideeënwereld. Piet Vos. Een ernstig man. Piet is zo gecompliceerd en tegelijkertijd zo eenduidig dat er een verhaal à la Tsjechov voor nodig is om zijn worsteling met de wereld in de juiste proporties te vatten.  Jaren geleden schaakte ik elke woensdagavond na de tekenclub met Piet een potje en liet hem meestal winnen. Daar was hij blij mee. Een schijnbaar intellectueel gevecht met hem voeren over de orde der dingen (het schaakspel), dat doordenken en dan antwoorden op de slimmigheden van de ander, en dat met een stuk of vier, vijf, zes bier in je mik, en dan nog winnen ook. Op de vierkante meter w

Schepper naast God

Het lijkt of je een dependance van het Teylers Museum betreedt. Gedempt licht, vitrines, rariteiten en dode beesten. Aan de grote wand een rek met zakjes met beentjes en botjes, een stofjas die wacht op de biologieleraar. Hij zou elk moment kunnen binnenkomen om te laten zien hoe je de dood prepareert en opzet. Natura Artis Magistra, de natuur is de leraar van kunst en wetenschap. Wat staat ons te wachten? We betreden het practicum als leerlingen, schoorvoetend en in eerbiedige afwachting van wat komen gaat. De kriebels van een eerste schooldag komen weer boven, toen onderwijs nog een eerbiedwaardige en kind onderdrukkende uitstraling had. Alles is nog onbegrijpelijk en je bent in afwachting van het magische moment dat je het begrijpt. (De hele tentoonstelling is eigenlijk een mooie kritiek op het huidige onderwijs: Niks beleven! Afwachten! Niet meteen je mening geven! Jouw mening interesseert me niet! Eerst verbazen! Onbegrijpelijk? Geef het tijd! Kijk! Luister! Voel! En dan

Over een kip en twee fotografen

Ik begin met een anekdote over een kip, en de clou komt later wel, op het eind. Het verhaal van de kip in New York gaat als volgt. Een groep antropologen legde leven en welzijn vast van een papoeastam in primitief Nieuw-Guinea. De primitieven hadden nog nooit kennis gemaakt met de moderne wereld, geen vliegtuig gezien, geen auto, tv, radio, niets van dat al wat ons leven zo superieur maakt. De wetenschappers dachten dat het confronterend zou zijn de primitieven kennis te laten maken met die wereld van wolkenkrabbers, metrolijnen, fastfood en techniek. Er werd een film vertoond over het jachtige leven in New York. Na afloop werd aan de stamleden gevraagd wat ze allemaal gezien hadden. Een kip, was het antwoord. Temidden van al de moderne overvloed was alles wat hen was opgevallen iets wat ze herkenden: een kip. Een fraaie illustratie van hoe ons kijken in elkaar steekt. We zien wat we kennen. Wat we niet kennen, zien we niet.  Op naar de laatste tentoonstelling bij KeK. De dubbeltent