Doorgaan naar hoofdcontent

‘Had ik maar iemand om van te houden…’


‘Had ik maar iemand om van te houden, twee zachte armen om me heen.’ Het is niet zo dat ik me sneu voel of zo, maar sinds mijn bezoek aan de tentoonstelling van Josje Peters dreunt dat deuntje in mijn hoofd. Hoe dat komt is simpel. De tentoonstelling bestaat uit niet  meer dan vijf monumentale schilderijenen van vier armen en niet minder dan dat daarbovenop nog twee grote doeken. Gul geschilderd.
Op een woensdagochtend vroeg toog ik naar het Centrum van de Kunsten voor de tentoonstelling van Josje Peters. Ik had toch niks anders te doen.
Bij binnenkomst was de tentoonstellingsruimte nog in een aangenaam duister gehuld. Op de vijf monumentale werken was slechts een enkel spotje gericht, wat wonderlijk genoeg de zeggingskracht van de schilderijen vergrootte. Toen ik twee rondjes had gelopen kwam de directeur van het Kennemer Theater zijn kantoor uitgelopen. ‘Ik zal een lichtje voor je maken’ zei hij vriendelijk en floepte de grote  lichten aan. De schilderijen zag je beter, maar het mysterieuze was verdwenen. De schilderijen leken zich bij uitstek goed te voelen in dat tweeduister, dat half licht.
Wat was er te zien? Armen, niets dan armen. Meer dan levensgroot.


Elk schilderij beslaat een wand en elk schilderij is bijna identiek. Op elk schilderij zien we vier armen: de rechterhand een gebalde vuist, de linkerhand open en blauw. Dan in het midden van het schilderij een brede strook licht veld met rechts dan weer een herhaling van zetten: een gebalde rechterhand en een open hand, maar dan rood. Het licht scheidt de twee paar armen krachtig. En dat dan vijf keer. Alles in zwart  gehuld. De twintig armen steken uit zo’n typisch Bruce Springsteenachtig t-shirtje, met afgekapte mouwen: stoer, veel arm, rollende spieren. Een open hand en een gebalde vuist.
De schilderijen deden me denken aan de verhalende schilderijen van die groep Nederlandse kunstenaars die ik begin  jaren tachtig voor het eerst zag en waar ik nooit meer van genezen ben: Marlene Dumas, Rene Daniels, Emo Verkerk, Henk Visch, die groep. Die balans zoeken tussen het figuratieve, het verhaal en het abstracte, de vorm. Geen fijnschilders, maar vertellers van een zonderling en verborgen verhaal. Dat schuilt ook in het werk van Peters.
De inrichting van de ruimte deed me meteen  denken aan een schilderij van René Daniels (nee, niet Rob Daniels, Rene Daniels!) Ga maar op een afstand de schilderijen bekijken. Dan zie je dit.

Rene Daniels, Painting on the Bullfight, 1985

Maar goed. Aan de rechte wand en in de hoek hangen nog twee schilderijen: een  van een persoon die bijna een het schilderij wordt uitgeduwd  door een groot groengeel vlak. Op het ander  zien we een figuur dat gezichtsloos een blauw vlak probeert tegen te houden dat het hele schilderij wil domineren.

Josje Peters, Feeling blue

De figuren op de schilderijen lijken weggedrongen  te worden door grote vlakken en brede strepen. Het verhaal in gevecht met de vorm.
Jaren geleden zag ik een toneelstuk van Pirandello : Zes personages op zoek naar een auteur.  Vreemd stuk, zoals de titel suggereert. De ‘personages ‘  waren op zoek naar een  toneelstuk, naar een schrijver, naar een schrijver , met de prangende vraag: wie geeft mij betekenis?  En dat idee borrelde  uit het ongerijmde bij mij naar boven bij het zien van deze schilderijen. De figuren achter de armen,  de figuur met het drukkende blauwe vlak op zich: wie geeft mij betekenis? Een schilderij op zoek naar zijn betekenis.
Ach, het is wat de gek ervan maakt. Weer dat gevecht tussen figuratief en abstract.
Eigenlijk is de zeggingskracht van twintig armen die een hele zaal vullen,me spannend genoeg.
De directeur van het Kennemer Theater mag zich deze maand een gelukkig man prijzen: zo’n mooi, sterk en mystiek  uitzicht zal ie niet gauw meer hebben dit jaar.
Dacht ik. En liep naar buiten. Toen viel die tweede regel binnen van dat  liedje binnen : ik voel me zo verdomd alleen.
Dat gevoel bekruipt je als je deze tentoonstelling verlaat.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een kleine handleiding bij Piet Vos

Donderdagmiddag voor de opening van zijn tentoonstelling ging ik even langs bij het Kennemer Theater en trof daar een onbeschrijfbaar zootje van bouten, tangen, latten, plastic zakken, aarde, staal, draad, plaat, verf, hamers, boormachines, gips en hout. En daartussen Piet Vos. Zoals gewoonlijk tot op het laatste moment bezig met de inrichting van zijn installaties. Zijn wereld, zijn ideeënwereld. Piet Vos. Een ernstig man. Piet is zo gecompliceerd en tegelijkertijd zo eenduidig dat er een verhaal à la Tsjechov voor nodig is om zijn worsteling met de wereld in de juiste proporties te vatten.  Jaren geleden schaakte ik elke woensdagavond na de tekenclub met Piet een potje en liet hem meestal winnen. Daar was hij blij mee. Een schijnbaar intellectueel gevecht met hem voeren over de orde der dingen (het schaakspel), dat doordenken en dan antwoorden op de slimmigheden van de ander, en dat met een stuk of vier, vijf, zes bier in je mik, en dan nog winnen ook. Op de vierkante meter w

Nooit meer slapen

Het eerste werk van Nikki Kröder dat ik zag was haar performance ‘Prinses op de Erwt’ tijdens Young Art 2009. Op twintig matrassen in het nachtblauw, verlicht door een schemerlamp, lag daar Nikki Kröder zich onbehaaglijk te voelen vanwege een erwt die haar gevoelige huid ongemak bezorgde. De prinses woelde en draaide en kon geen rust vinden. Kunstwerk en kunstenaar vielen hier samen, niet te overtreffen. 100% Kröder. Mijn tweede kennismaking was de performance Hemelhakken. Op een zonnige zomerochtend in 2011, ’s morgens om half zeven in de duinen van Boreel, tijdens de wandeling Hemel op Aarde, trapten twee freules op hoge rode hakken de hemeldauw weg. Ze paradeerden als jonge veulens door het wilde duin, langs de Beek als Bronroute. Aarde en hemel met elkaar verbindend, zelfbewust en speels, Jong uitgelaten leven. Later zag ik meer performances. De lampenjurken, de ‘dolls’, de Knopera. In de eerste performances was Nikki nog de spil in het spel, later ontpopte ze zich stee

Schepper naast God

Het lijkt of je een dependance van het Teylers Museum betreedt. Gedempt licht, vitrines, rariteiten en dode beesten. Aan de grote wand een rek met zakjes met beentjes en botjes, een stofjas die wacht op de biologieleraar. Hij zou elk moment kunnen binnenkomen om te laten zien hoe je de dood prepareert en opzet. Natura Artis Magistra, de natuur is de leraar van kunst en wetenschap. Wat staat ons te wachten? We betreden het practicum als leerlingen, schoorvoetend en in eerbiedige afwachting van wat komen gaat. De kriebels van een eerste schooldag komen weer boven, toen onderwijs nog een eerbiedwaardige en kind onderdrukkende uitstraling had. Alles is nog onbegrijpelijk en je bent in afwachting van het magische moment dat je het begrijpt. (De hele tentoonstelling is eigenlijk een mooie kritiek op het huidige onderwijs: Niks beleven! Afwachten! Niet meteen je mening geven! Jouw mening interesseert me niet! Eerst verbazen! Onbegrijpelijk? Geef het tijd! Kijk! Luister! Voel! En dan