Heel vroeger vond ik stillevens saai, maar sinds ik iemand leerde kennen die stillevens mooi vond , werd ik op slag een groot fan. Dat pleit natuurlijk niet erg voor mijn standvastigheid of principiĆ«le standpunten, maar zo werkt dat nu eenmaal. Toen ik dus dertig jaar geleden met iemand in Haarlem voor een stilleven met kazen en vruchten stond, en langer dan negen seconden (de gemiddelde tijd die een museumbezoeker aan een schilderij besteedt) mijn aandacht erop gericht hield, was ik verkocht. En waarom? Ik raakte getroffen door de eenvoud van het tafereel. Dan kan je een mooi verhaal gaan ophangen over stofbeheersing, kleurgebruik, compositie, lichtval, de zorgvuldig uitgebalanceerde compositie. Bloemen en vruchten, kaarsen, rookwaren en muziekinstrumenten als symbolen van vluchtigheid en vergankelijkheid, van sterfelijkheid. Althans, met zo’n soort verhaal wilde ik net beginnen toen een andere bezoeker een en ander iets bondiger samenvatte met de opmerking: het lijkt we